“Hé, wat ben je welbespraakt!” zei de moeder van een klasgenoot op de basisschool tegen mij. Toentertijd zocht ik niets achter deze uitspraak. Waarschijnlijk wist ik niet eens wat ze ermee bedoelde. De twintig-jaar-oude ik windt zich hier echter enorm over op. “Maar jij bent eigenlijk gewoon blank van binnen, joh!” en “jij bent geen néger-neger, als je snapt wat ik bedoel” zei een collega tegen mij. Nou om eerlijk te zijn snap ik niet wat je daarmee bedoelt. Ten eerste, hoe haal je het in je hoofd om het woord neger in mijn bijzijn te gebruiken, ten tweede wat is een ‘néger-neger’? “ Verbouwereerd stamel ik: “hoezo?” Er volgde een antwoord in de trant van “ja, hoe je praat, enzo. Zo netjes enzo.” Pardon? Hoe ik praat enzo? Het begint alweer druk te worden, dus zonder inhoudelijk antwoord te geven ga ik maar verder met mijn werk. Aan het einde van de werkdag nog even goede vrienden, maar thuis begin ik te malen. Blijkbaar praat ik dus ‘blank’. Voor zover ik weet spreek ik gewoon Noord-Hollands, algemeen beschaafd Nederlands, met af en toe een vleugje Amsterdams als ik in een gekke bui ben. Sinds wanneer is die manier van praten alleen weggelegd voor blanke Nederlanders? En wat bedoel je met ‘zo netjes’. Kunnen ‘néger-negers’ niet netjes praten, maar normale negers wel?
Mijn collega is zich hoogstwaarschijnlijk van geen kwaad bewust. Toch hebben mensen die niet behoren tot de dominante groep in de samenleving, regelmatig te maken met dit soort subtiele beledigingen. In de wetenschap staan deze opmerkingen te boek als microaggressions. De term wordt voor het eerst gebruikt in 1970 door Chester M. Pierce (1970), een psychiater en professor aan de Harvard Universiteit. De term was toentertijd een beschrijving van alle beledigingen en afwijzingen die afro Amerikanen te horen kregen van niet-afro-Amerikanen (Sue, 2010, p. xvi). In 1973 werd de term uitgebreid. Soortgelijke agressies jegens vrouwen werden door Mary Rowe (1973) aan de definitie toegevoegd. Gaandeweg is microaggression een verzamelnaam geworden voor het luchtig denigreren van elke sociaal gemarginaliseerde groep. Denk hierbij bijvoorbeeld ook aan arme of lichamelijk beperkte mensen (Paludi, 2010, p. 22).
De psycholoog Derald Wing Sue (2010), heeft de term nog verder weten uit te diepen en beschrijft microaggressions als korte, alledaagse uitwisselingen met denigrerende inhoud, gericht naar bepaalde individuen, enkel en alleen om de groep waarbij ze horen (Paludi, 2012). En zeg nou eerlijk, bij Lotte uit de Middenbeemster, met haar helderblauwe ogen en lange blonde haar, zou je niet snel verbaast zijn over haar bekwaamheid om correct Nederlands te spreken.
Sue (2012) stelt verder ook dat de mensen, uit de dominante groepen, ‘microagressieve’ opmerkingen maken naar anderen, zonder zich hiervan bewust te zijn. Microaggressions zijn volgens Sue dan ook anders dan openlijke, opzettelijke bigotterie. Ze zijn vaak helemaal niet racistisch bedoeld (Paludi, 2010), maar waarom raakt het me dan elke keer weer even hard? En waarom ben ik vaak zó geschrokken en boos dat ik niet eens een zinnig antwoord terug kan geven? Vanwaar de brok in mijn keel, die knoop in mijn maag en de hartzeer?
Dat komt omdat microagressions gebaseerd zijn op stereotypes. ‘Hoe ontstaan stereotyperingen dan?’ vraag ik me af. ‘En waaraan heb ik al deze ‘microagressiviteit’ verdiend?’ Iedereen, of je het nou wil toegeven of niet, heeft bepaalde schema’s in zijn hoofd, waarmee hij mensen in categorieën plaatst. Dit gebeurt op basis van allerlei eigenschappen en kenmerken die mensen om ons heen hebben. De meest zichtbare en daarom misschien ook meest belangrijke zijn leeftijd, sekse, ras en etniciteit (Massey, 2007, p. 10). Hier is simpelweg niets tegen te doen. Het zit in de aard van de mens om te categoriseren. De schema’s aan de hand waarvan we categoriseren bestaan over het algemeen uit impliciete herinneringen en onbewuste gevoelens en posities jegens personen en objecten (Massey, 2007, p. 18). Dit is in principe ook helemaal geen slecht mechanisme als je het mij vraagt. Het kan juist heel veel voordelen hebben om in één oogopslag te zien met welke situatie je te maken hebt. Zo weet je bijvoorbeeld meteen of er gevaar dreigt of niet. Het nadeel is echter wel dat op deze manier vooroordelen ontstaan, en je mensen wellicht onterecht in een hokje plaatst.
Uit onderzoek is gebleken dat de meeste mensen die ‘microagressieve’ opmerkingen maken, niet vinden dat zij bevooroordeeld zijn (Evans, 2009). Toch kunnen hun opmerkingen schadelijk zijn voor de ontvangers. Uit onderzoek blijkt dat de ontvangers van microaggressions boosheid en frustratie ervaren en zich uitgeput voelen. Om zulke opmerkingen in de toekomst te voorkomen kunnen mensen het gevoel hebben dat ze hun eigen culturele identiteit moeten onderdrukken (Sue et al., 2008). Dit vreet een hoop van je energie, ik spreek uit ervaring. Op lange termijn kan het veelvuldig ontvangen van microaggressions leiden tot lagere zelfverzekerdheid en andere mentale problemen zoals depressies en trauma’s (Sue et al. 2008). Sterker nog, door het subtiele karakter, kunnen microaggressions zelfs schadelijker zijn dan openlijk racisme. Ze worden namelijk vaak genegeerd of gebagatelliseerd, wat als gevolg kan hebben dat het slachtoffer aan zichzelf gaat twijfelen, terwijl hij alle recht heeft om boos te worden (Lundberg, 2011).
Een kleine opmerking die in eerste instantie misschien als grap bedoeld is, kan onbedoeld toch vervelende gevolgen hebben voor degene naar wie de grap gemaakt wordt. Je moet je namelijk voorstellen, voor jou is het misschien een sporadisch grapje, maar de ontvanger hoort deze grap in al zijn variaties met meer dan een zekere regelmaat. En we weten allemaal, na tien keer is een grapje opeens niet meer zo grappig. Is dit een typisch geval van overgevoeligheid of het kruipen in een slachtofferrol? Misschien. Al met al, een donkere Nederlander aanspreken op het feit dat hij of zij ‘zo netjes’ praat, is absoluut niet grappig en en al helemaal geen compliment. En het feit dat jij dat niet inziet, vind ik dan weer niet zo netjes van jou, collega.
(Blogpost geschreven voor Visies op Sociale Ongelijkheid)
Bronnen
Evans, S.Y., (2009). African Americans and Community Engagement in Higher Education: Community Service, Service-learning, and Community-based Research. State University of New York Press.
Lundberg, P.K., (2011). Women and Mental Disorders. Praeger.
Massey, D., (2007). Categorically Unequal: The American Stratification System. New York: Russell Sage Foundation.
Paludi, M.A. (2012). Managing Diversity in Today’s Workplace: Strategies for Employees and Employers. Praeger.
Sue, D.W., (2010). Microaggressions and Marginality: Manifestation, Dynamics, and Impact. Wiley.
Sue, D.W., (2010). Microaggressions in Everyday Life: Race, Gender, and Sexual Orientation. Wiley.
Sue, D.W., Capodilupo, C.M., & Holder, A.M.B. (2008). Racial microaggressions in the life experience of black Americans. Professional Psychology: Research and Practice, 39, 329-336.
Afbeelding: http://nucnet.nl/blog-waarom-wil-je-ons-zo-graag-neger-noemen