Melissa Themlow – In dit kwantitatieve onderzoek is gekeken of er een genderverschil bestaat in de leiderschapscompetentieprofielen van Nederlandse leidinggevenden in het onderwijs, bij de beoordeling door hun directe werkomgeving. Bovendien is onderzocht of deze competentieprofielen overeenkomen met de competenties die van belang worden geacht voor hun organisatie. Hierbij is gebruik gemaakt van de 16 leiderschapscompetenties van Zenger en Folkman (2014) die vallen onder vijf competentieclusters, waarbij is gekeken naar vier respondentgroepen die een mannelijke of vrouwelijke leidinggevende hebben beoordeeld en belang hebben gehecht aan alle competenties. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van 8407 360 graden feedback beoordelingen van 412 leidinggevenden uit het onderwijs, waaronder 205 mannelijke en 207 vrouwelijke leidinggevenden. Uit het onderzoek is gebleken dat vrouwelijke leidinggevenden significant hoger worden beoordeeld op de totale leiderschapsbeoordeling door managers, collega’s en direct ondergeschikten. Er is geen significant genderverschil gevonden in de competenties die door de directe werkomgeving en de leidinggevenden zelf als belangrijkste worden geacht voor de organisatie, namelijk de competentiecluster interpersoonlijke vaardigheden. De zelfbeoordeling op de leiderschapscompetenties toont een zelfonderschatting van vrouwelijke leidinggevenden en een zelfoverschatting van mannelijke leidinggevenden aan, ten opzichte van de beoordeling door de directe werkomgeving. Geconcludeerd kan worden dat vrouwelijke leidinggevenden, met uitzondering van hun managers, door de directe werkomgeving significant hoger worden beoordeeld op de leiderschapscompetenties die van belang worden geacht voor de organisatie. Daarmee zou gesteld kunnen worden dat vrouwen effectievere leiders zijn dan mannen op de beoordeelde leiderschapsrol. De maatschappelijke betekenis van deze resultaten is dat meer vrouwen gestimuleerd en ontwikkeld moeten worden om leidinggevende rollen in het onderwijs te vervullen.
-
Genderverschillen in de leiderschapscompetenties van leidinggevenden in het onderwijs