In 2010 beschreef Mick Matthys in zijn werk ‘Doorzetters’ de ervaringen van universitair geschoolde individuen die uit een laagopgeleid milieu kwamen. Zij waren de eerste generatie studenten in de familie en het boek geeft prachtig weer hoe ze balanceerden tussen twee werelden, de wereld thuis en de wereld op de universiteit. Toen ik met dit boek in aanraking kwam, viel er een enorme last van mijn schouders; ik was niet de enige. Ook ik kom namelijk uit een laagopgeleid gezin. Mijn vader en moeder hebben beide de middelbare school niet afgemaakt en ik ben inmiddels tweedejaars student aan de Universiteit van Amsterdam. Gezien mijn kenmerken ben ik aanzienlijk gestegen in sociale status, ik val nu onder de categorie ‘hoog opgeleid’ en daar horen bepaalde verwachtingen, normen en waarden bij.
Enerzijds is het mooi dat ik in een samenleving leef waarin het mogelijk is om de maatschappelijke ladder te bestijgen, anderzijds zorgt het voor ontzettend veel verwarring en, zoals Goffman (1959/2012) zo prachtig beschreef, ‘impression management’. Met impression management doelde Goffman op het idee dat mensen constant de beste versie van zichzelf willen laten zien binnen een bepaalde situatie. Hier begon dan ook mijn probleem. Op de universiteit wordt verwacht dat je leergierig bent, kritisch bent, vragen stelt en een zekere passie hebt voor wetenschap. Bij mijn ouders thuis wordt precies het tegenovergestelde verwacht. Je moet geen wijsneus zijn en vooral niet doen alsof je alles weet. Deze tweesplitsing bleek in het begin erg lastig. Als een soort acteur moest ik twee verschillende rollen inzetten om in beide werelden te kunnen manoeuvreren. Vragen stellen en nieuwsgierig durven zijn was nieuw voor mij. Gesprekken voeren over politiek, het milieu en grote denkers was ook volledig nieuw voor mij. Echter voelde ik me op intellectueel gebied eindelijk thuis op de universiteit. Er zijn mensen die dezelfde interesse voor de wetenschap delen en met wie ik open gesprekken kan voeren over allerlei onderwerpen. Op sociaal gebied had ik echter gigantische aansluitingsproblemen. Ik sprak geen accentloos of ABN Nederlands, kwam niet van het VWO of Gymnasium en had een compleet andere achtergrond dan het grootste deel van de studenten. Het voelde alsof ik op geen enkel vlak kon relateren aan mijn medestudenten. Eén van de mogelijke oorzaken van mijn ervaring leerde ik van Bourdieu. Hij schreef in navolging van Weber over het bezitten van verschillende soorten kapitaal. Geen kapitaal in de alledaagse betekenis van kapitaal, geld, maar over cultureel kapitaal.
Met cultureel kapitaal doelt Bourdieu (1986) op zekere elementen die een bepaalde groep in de samenleving deelt. Het gaat om lifestyle, taalvaardigheid, muzieksmaak, beoefende sport, et cetera. Een combinatie van kapitaal die ik zelf niet bezat. Het gebrek aan cultureel kapitaal maakte dat ik moeilijk aansluiting kon vinden binnen de universiteit. Ik kon niet meepraten over dezelfde ervaringen, bekeek niet dezelfde televisieprogramma’s, luisterde niet dezelfde muziek en beoefen een sport die veelal als gevaarlijk en barbaars wordt ervaren. Dit zorgde voor een zekere ongelijkheid. Het leven op de universiteit is immers gebouwd rondom het cultureel kapitaal dat ik niet had waardoor ik vanaf het begin een achterstand voelde.
Naast cultureel kapitaal heeft Bourdieu ook andere soorten kapitaal gedefinieerd, één daarvan was sociaal kapitaal (Bourdieu, 1986). Sociaal kapitaal betekent de mate waarin mensen deel uitmaken van netwerken en daarbinnen relaties onderhouden, kortom: het sociale netwerk dat een individu heeft. Dankzij het gebrek aan cultureel kapitaal ondervond ik ook een gebrek aan sociaal kapitaal. De eerdergenoemde aansluitingsproblemen zijn hier een goed voorbeeld van. Nu is het met mij persoonlijk (gelukkig) goed afgelopen, langzaamaan heb ik de achterstand in sociaal- en cultureel kapitaal verkleind en ben ik een expert geworden in het balanceren in twee werelden. Mijn impression management is vlijmscherp en ik kan zonder veel moeite wisselen tussen de verschillende rollen in mijn dagelijks leven.
Bourdieu legt echter wel een belangrijk probleem bloot. In Nederland (en elders in westerse landen) prijzen wij de meritocratische invulling van de samenleving. Mensen hebben de mogelijkheid te bereiken wat ze willen, mits ze hier hard genoeg voor werken. Hierdoor ontstaat er echter ongelijkheid op nieuwe plekken. Het is van belang dat men inziet dat sociale mobiliteit veelzijdig is en niet alleen maar voordelen kent, maar ook uitdagingen. Mensen die de maatschappelijke ladder beklimmen ondervinden niet alleen succes maar ook twijfel en onzekerheid als gevolg van het gebrek aan sociaal- en cultureel kapitaal. Als maatschappij dienen wij er alles aan te doen om deze twijfel en onzekerheid weg te nemen. Men dient zich bewust te worden van de positie waarin zij zitten en vanuit de dominante groep dient begrip en aandacht te komen. Het is geen eenzijdig proces van aanpassing, maar een relatie. Een relatie die gigantische voordelen kan bieden mits ze van twee zijden worden erkend.
(Blog geschreven voor Visies op Sociale Ongelijkheid)
Bronnen:
Bourdieu, P. (1986). The Forms of Capital. Opgehaald op 9 februari 2017 van: http://www.arlt-lectures.com/bourdieu.pdf
Goffman, E. (1959/2012). The Presentation of Self in Everyday Life. In: C. Calhoun et al. (3rd ed.), Contemporary Sociological Theory (pp. 46-61). Chichester: Blackwell.
Matthys, M. (2010). Doorzetters. Amsterdam: Uitgeverij AKSANT. Opgehaald op 9 februari 2017 van: http://dspace.library.uu.nl:8080/handle/1874/42701
Afbeelding: Een poster uit de UvA Master campagne